Na enkele honderden meters in alle rust te hebben gefietst, naderen we een gelijkwaardige kruising. Op dat moment zie ik uit mijn linker ooghoek een gezin aan komen fietsen. Vooraan een grote vader, gekleed in een lange donkere jas als een patriarch, licht voorover gebogen, op z’n stalen ros. Daarachter een moeder met in haar directe kielzog een flink aantal kinderen, die duidelijk moeite hebben om het tempo van vader bij te houden. Op weg om op tijd in hun kerkbank te kunnen schuiven.
Ik zie mijn zoon aarzelen. Geïmponeerd door de overmacht die met gezwinde spoed van links in zijn richting komt, moet hij in een luttele seconde de afweging maken. Voorrang hebben en dus nemen? Of toch maar stoppen? De aarzeling van mijn zoon wordt direct opgepakt door de aanstormende patriarch en met een flinke armzwaai maant hij zijn gevolg om vooral dóór te gaan. De moeder kent een zwak moment. Bij het zien van de aarzeling van mijn zoon overheerst even haar moedergevoel en ze roept nog: “Willem!”. Het is al te laat. De patriarch, Willem blijkt zijn naam, heeft al voorrang genomen. Mijn zoon is gestopt. Bedremmeld kijkt hij naar de stoet fietsers die aan zijn neus voorbij glijdt en aan de rechterkant weer uit het zicht verdwijnt. Ik stop naast mijn zoon en spreek hem licht verwijtend toe. “Wat doe je nou? Je komt toch van rechts? Dan heb je toch voorrang?” Hij schrompelt wat ineen en we vervolgen onze fietstocht door het altijd rustige dorp.
Even later nuanceer ik mijn uitbrander. “Tja, joh. Zo gaat dat soms. Mensen nemen wel eens voorrang, terwijl ze het niet hebben. Maar je mag best een beetje laten merken dat jij eigenlijk voorrang hebt, dus niet te gauw stoppen, hoor!” Ook vertel ik hem over de zondagse verkeersregel van ons dorp: de kerkganger heeft voorrang. Als we het toch hebben over transport en kerkgangers vertel ik hem ook dat een aantal kerkgangers nooit de auto zullen pakken, maar altijd op de fiets naar de kerk gaan. Maar ook over kerkgangers die nooit de fiets zullen pakken, maar altijd te voet naar de kerk gaan. Maar ook over kerkgangers die gewoon hun glimmende bolide op het kerkplein parkeren voorafgaand aan de dienst. Ik vertel hem dat de keuze voortkomt uit een geloofsovertuiging. Iedereen beleeft zo een eigen waarheid.
Gaandeweg de jaren heb ik geleerd dat dé waarheid niet bestaat. Ook mijn lessen op het gebied van testen zijn gekleurd. Gekleurd door mijn kennis, maar zeker ook door de context waarbinnen het zich afspeelt. Het is daarom niet goed of fout. Wel is het leerzaam om ervaringen te delen. Enerzijds voor je zelf omdat het een actieve manier is om ervaringen te verwerken. Anderzijds omdat het bijdraagt aan de kennisuitwisseling tussen vakgenoten. Als je dit beseft, wordt het ook leuker om inzichten aan het papier toe te vertrouwen en met elkaar te delen. Collega Bas reageerde: “Aha, fietsen leer je met vallen en op staan, zo ook testen, zo ook het schrijven van een artikel of blog.” Dat klopt. Ook die zondag waren we nog niet uitgeleerd.
Om het verhaal van die zondag af te maken… Nog diezelfde avond ga ik samen met mijn zoon op de fiets naar de kerk. We komen voor de tweede maal die dag bij de gelijkwaardige kruising. Precies op dat moment verschijnt in mijn rechter ooghoek een stroom fietsers. Dan gebeurt het onwaarschijnlijke. Terwijl ik rustig rem, zie ik tot mijn ontzetting dat mijn zoon zich licht voorover buigt en extra hard op z’n pedalen trapt. Hij fietst de kruising op. Vooraan de groep die van rechts komt, fietst een grote man in een lange donkere jas. Hij probeert mijn zoon nog te ontwijken. Ik hoor nog een vrouwenstem gillen: “Willem!”. Het is al te laat. De man schampt de fiets van mijn zoon en zoonlief valt op straat. Geschrokken en boos ga ik naar mijn zoon toe en zeg: “Wat had ik je nou geleerd? Je ziet toch dat ze van rechts komen?” Hij is in tranen en schrompelt ineen. De patriarch zegt nog sorry, maar ik verontschuldig mij ook richting hem en zijn gevolg. De schade valt gelukkig mee.
Die avond breng ik mijn zoon naar bed. Ik voel me schuldig over mijn uitbranders en vraag bezorgd: “Joh, hoe kwam dat nou? Had je die fietsers vanavond helemaal niet gezien?”. Met een klein stemmetje en nog een beetje ineengedoken, bang voor de volgende uitbrander, antwoordt hij: “Maar pap, wij waren toch op weg naar de kerk?”